Franciscus

Franciscus van Assisi

Franciscus werd in 1181 of 1182 te Assisi (Umbrië, Italië) geboren als zoon van een rijke koopman. Hij groeit op met de idealen van zijn tijd: rijkdom en macht. Gaandeweg voelt hij echter onvrede bij deze idealen. Hij wil ridder worden, gaat helemaal uitgedost op pad met paard en al en komt dan na één nacht weer thuis: hij heeft een droom gehad waarin de Heer hem vraagt: Franciscus, wie is in staat je meer te geven, een heer of een knecht, een rijke of een arme? Als dan Franciscus antwoordt dat uiteraard een heer en een rijke meer kunnen geven, hoort hij het verwijt: Waarom laat je de Heer dan voor de knecht in de steek en veronachtzaam je voor een arm mens de rijke God? Waarop Franciscus vraagt: Wat wilt u dan dat ik doen zal, Heer? De Heer zegt hem dan dat hij terug moet gaan naar huis, en dat er zich in hem een geestelijk gebeuren zal gaan voltrekken op de wijze die God heeft vastgesteld (zie de Grote Levensbeschrijving door Bonaventura, 1,3).

Zoektocht

Franciscus raakt verzeild in een lange zoektocht. Eén episode daarin is de ontmoeting met een melaatse. Franciscus had melaatsen altijd walgelijk gevonden, maar nu omhelst hij plotseling deze zieke en uitgestotene. Later schrijft hij daarover:

De Heer heeft mij, broeder Franciscus,
op de volgende manier het begin gegeven van een boetvaardig leven:
toen ik in zonden leefde,
leek het me te bitter om melaatsen te zien
en de Heer zelf heeft mij tussen hen gebracht
en ik heb hun barmhartigheid bewezen.
En toen ik bij hen wegging,
was wat me bitter leek
voor mij veranderd in zoetheid naar ziel en lichaam;
en ik was er daarna nog een tijdje vol van
en heb de wereld verlaten.

(Testament van Franciscus, 1-3)

Langzaam ontdekt Franciscus zijn roeping. Als hij in het vervallen kerkje van San Damiano komt, vlak bij Assisi, waar een grote kruis-ikoon hangt, hoort hij vanaf het kruis een stem: ‘Franciscus, ga mijn huis herstellen! Je ziet toch dat het geheel aan het vervallen is.’ Franciscus verstaat het als een opdracht om dit kerkje te restaureren en hij begint er meteen mee. Gaandeweg zal hij ontdekken dat zijn roeping toch anders is: het herstellen van de Kerk van Christus.

Voor de bisschop

Om het kerkje te kunnen herstellen verkoopt hij een paar rollen laken en een paard van zijn vader. Die heeft daar geen begrip voor en daagt zoonlief voor de rechter, in dit geval de bisschop van Assisi. Papa eist dat zijn zoon officieel afstand doet van alle rechten op het vaderlijk bezit, en dat hij alles aan hem teruggeeft. Franciscus doet dat, trekt zelfs al zijn kleren uit een geeft ze aan zijn vader, terwijl hij zegt: Tot nu toe heb ik u op aarde mijn vader genoemd, maar van nu af aan mag ik met recht zonder enige schroom zeggen: ‘Onze Vader, die in de hemel zijt, in wiens hand ik mijn hele rijkdom heb gelegd, en op wie ik heel mijn hoopvol vertrouwen heb gesteld’. De bisschop hult de blote Franciscus in zijn mantel (Grote Levensbeschrijving 2,4).

We zien hier een patroon voor zijn verdere leven: zonder bezit, vertrouwend op de voorzienigheid van zijn hemelse Vader, geniet Franciscus de bescherming van de Kerk. Als hij eens in de kerk een evangelielezing hoort waarin Jezus zijn leerlingen er zonder bezit op uit stuurt om te gaan prediken, herkent Franciscus zijn eigen roeping in deze tekst: Dat is het wat ik verlang; dat is het waarnaar ik met mijn hele hart heb uitgezien!’ (Grote Levensbeschrijving 3,1).

Broeders

Franciscus wordt een prediker, maar de belangrijkste manier waarop hij predikt is door zijn persoon zelf: in zijn leven zonder bezit en in verbondenheid met de hemelse Vader is hij een beeld van Christus. Hij heeft een grote invloed op mensen van zijn omgeving. Het adellijke meisje Clara di Offreduccio, geraakt door het preken van Franciscus, begint ook een leven in armoede en wordt zo de stichteres van een contemplatieve orde van arme zusters, die we nu de clarissen noemen. Franciscus krijgt navolgers, die hij ‘broeders’ noemt, en als het een  groep geworden is gaan zij (in of omstreeks 1209) naar de paus om verlof te verkrijgen voor hun levenswijze.

Het groepje rond Franciscus groeit in korte tijd tot een internationale broederschap – met alle problemen van dien. Franciscus gaat een regel schrijven om er wat ordening in te brengen. Hij wordt ziekelijk en moet de leiding van de broederschap aan anderen overlaten. Hij neemt veel tijd om in de stilte van kluizenarijen te bidden.

Kerstfeest

Op een creatieve manier viert Franciscus in 1223 het kerstfeest in Greccio. Franciscus had een grote belangstelling voor de mens Jezus, en diens geboorte was voor Franciscus dan ook een groot feest. Hij ging het gebeuren van de menswording uitbeelden, compleet met een kribbe, een os en een ezel. Onze traditie van kerstmis vieren met een kerststal is hiervan afkomstig.

Stigmata

Franciscus heeft een bijzondere aandacht voor het overwegen van het lijden van Christus; in 1224 ontvangt hij op de berg La Verna de stigmata (wondtekenen van Christus) in zijn handen, voeten en zijde.

Zuster Dood

Hij dicht de Lofzang van de schepselen, die we meestal het Zonnelied noemen. Hierin bezingt hij hoe de schepping de Schepper prijst: de zon, de maan en alle schepselen, ook de mens die vergiffenis schenkt en ziekte en verdrukking draagt. Op het eind van zijn leven voegt hij aan dit lied een couplet toe over onze zuster de lichamelijke dood, die geen levend mens kan ontvluchten. De dood is voor hem geen tegenstander maar een zuster, te midden van andere zusters, zoals zuster maan, zuster moeder aarde en zuster water. Op de avond van 3 oktober 1226 ontmoet hij deze zuster. In de toenmalige tijdsrekening begon een dag bij zonsondergang, dus dit moment werd al gerekend als 4 oktober. Vandaar dat wij het feest van Franciscus van Assisi op 4 oktober vieren.

Reeds in 1228 werd Franciscus door paus Gregorius IX heilig verklaard. Zijn lichaam werd in 1230 overgebracht naar de nieuwgebouwde basiliek van Assisi.

Van Franciscus zijn een aantal geschriften bewaard gebleven: twee regels om te leven, een groter testament en een paar kleine, een aantal brieven, korte preken (bekend als Vermaningen of Wijsheidsspreuken), en een aantal gebeden, liederen en nog enkele geschriften. Als voorbeeld volgt hier ‘Echte vreugde’, opgetekend door broeder Leo.

Echte vreugde

[Broeder Leonardus] heeft bij het kerkje van de Heilige Maria verteld dat de zalige Franciscus daar broeder Leo eens riep en zei: ‘Broeder Leo, schrijf op.’
Die antwoordde: ‘Ik sta klaar.’
‘Schrijf op,’ zei hij, ‘wat de echte vreugde is.’


Er komt een bode melden
dat alle professoren van Parijs tot de orde zijn toegetreden.
Schrijf op, dat is geen echte vreugde.
Hetzelfde zegt hij van alle prelaten van over de Alpen,
van alle aartsbisschoppen en bisschoppen,
van de koning van Frankrijk en de koning van Engeland.
Schrijf op, dat is geen echte vreugde.
Ook vertelt hij dat mijn broeders naar de ongelovigen zijn gegaan
en ze allemaal tot het geloof hebben bekeerd.
Ook dat ik zo’n grote genade van God heb gekregen,
dat ik zieken genees en veel wonderen doe.
Ik zeg je dat in dat alles de echte vreugde niet bestaat.
Wat is de echte vreugde dan wel?
Ik keer terug uit Perugia en kom hier midden in de nacht aan.
Het is winter.
Het is modderig en zo koud
dat er onder aan mijn habijt ijspegels komen,
die steeds tegen mijn benen slaan
en er bloed uit die wonden komt.
Door en door koud, vol modder en ijs kom ik bij de poort aan.
Na lang kloppen en roepen
komt er een broeder die vraagt:
“Wie is daar?”
Ik antwoord: “Broeder Franciscus.”
Hij zegt:
“Ga weg, dit is toch geen uur om aan te komen.
Je komt er niet in.”
Ik dring aan en opnieuw antwoordt hij:
“Ga weg, je bent maar simpel,
je hebt niet geleerd.
En laat je hier nooit meer zien!
We zijn al met zoveel en van een ander niveau.
We hebben je niet nodig.”
Ik ga opnieuw voor de poort staan en zeg:
“Ter liefde Gods, wilt u mij deze nacht dan opnemen?”
Maar hij antwoordt: “Dat doe ik niet!
Ga maar naar de kruisdragers en vraag het daar maar.”
Ik zeg je, als ik dan mijn geduld bewaar en niet kwaad word,
dat daarin de echte vreugde, de echte deugd
en het heil van de ziel bestaat.

Franciscus van Assisi, De geschriften, pag. 124-125

Jan van Beeck, ofm